VRAGEN STELLEN

MEERDERE MANIEREN.

• Zonder een vraagwoord.
• Met een vraagwoord.
• Inversie.

ZONDER EEN VRAAGWOORD

• Gewone zin, maar vragend uitgesproken.
• Est-ce que + gewone zin.
• Het omdraaien van het onderwerp en persoonsvorm.

VOORBEELD ZONDER VRAAGWOORD.

• Tu as quatorze ans?
• Est-ce que tu as quatorze ans ?
• As-tu quatorze ans?

MET EEN VRAAGWOORD.

• Vraagwoord aan het eind van de zin.
• Vraagwoord + est-ce que + gewone zin.
• Vraagwoord + omdraaien van onderwerp en persoonsvorm.
• In straattaal soms: vraagwoord + gewone zin.

VOORBEELD MET VRAAGWOORD.

• Ils arrivent quand?
• Quand est-ce que ils arrivent?
• Quand arrivent-ils?
• Straattaal: Pourquoi pas là?

INVERSIE

• Is dat je het onderwerp en persoonsvorm omdraait.
• Bij il, elle en on kunnen er 2 klinker na elkaar komen.
• De Fransen voegen er dan een 't' tussen
• Bijv: Elle a une sœur.
• Bijv: A-t-elle une sœur?